Interview – (door @Jan Paymans)
Geen foto beschikbaar
In 1959 schreef Jo Nas in Triks: “Aenigma, de maestro die met Shakespeareaanse uitbundigheid het toneel betreedt om de toeschouwers van de ene lachstuip in de andere te doen tuimelen en ze de dagelijkse beslommeringen een wijle laat vergeten. Aenigma, de weldoener van weduwen en wezen.” Welnu, deze Aenigma is terug van weggeweest. Na een vrij moeilijke periode in zijn leven is hij er weer helemaal bovenop gekomen dankzij zijn oude liefde de goochelkunst. Op het laatste goochelcongres hebben we allemaal van hem kunnen genieten. Zijn goocheltoeren en vooral zijn conférences gaven aan Noordwijkerhout een zeer bijzondere glans. Bob Driebeek, het alter ego van Aenigma, was een ongelofelijk lange tijd secretaris van de N.M.U. in het tijdperk “Vermeyden”. Hij was regelmatig jurylid, conférencier, lecturer en winnaar van vele prijzen o.a. 1953 Grand Prix Rotterdam.
Hij was, om met Dumas te spreken, een “ami inséparable” van Fred Kaps (Bram). Over deze Driebeek, deze levende legende gaat dit interview.
Aenigma
Toen Bob 10 jaar oud was, mocht hij van zijn vader iets uitzoeken in de speelgoedwinkel van Meyer en Blesing, gevestigd op de Blaak te Rotterdam. Dit was nog een heel probleem. Bob had namelijk drie broers van ongeveer dezelfde leeftijd; aan speelgoed was dus geen gebrek. Sterker nog, je kon het zo gek niet bedenken of het was er wel. “Na wat zoeken vond ik een rare doos met ringetjes, touwtjes en bekertjes. Het bleek een goocheldoos te zijn. Die hadden we thuis nog niet, dus die zou het dan moeten worden. Mijn vader bezat een cargadoorsbedrijf en had in zijn kennissenkring een assuradeur, Lioni genaamd. Deze was amateurgoochelaar. Toen ze elkaar troffen, zei mijn vader dan ook: ‘Je krijgt er een concurrent bij! Mijn zoon wil ook een goocheldoos.” Lioni raadde de aankoop onmiddellijk af. In die dozen zat toch maar troep. ‘Nee, laat Bob maar eens langskomen, dan zal ik hem wel wat leren.’ ” Binnen de kortste keren verbaasde de jonge Driebeek iedereen met zijn toverkunsten, die altijd net iets beter anders afliepen dan men verwachtte. Plotseling was hij niet meer dat iele verlegen jongetje, maar de veelgevraagde, gevierde held op ieders partijtje.
“Van Lioni heb ik veel geleerd, ook dat je op zijn minst over een echte artiestennaam moest beschikken. Lioni noemde zich prof. Rebus. Dat betekende ‘raadsel’. Nou, dat leek me wel wat, dus noemde ik me ook maar raadsel. Maar dan in het Latijn: Aenigma.”
Koopmans
Via Lioni kwam Driebeek in contact met Koopmans, een chirurg uit Rotterdam, die hoe raadt men het, in zijn vrije tijd ook goochelde. Van Koopmans mocht hij goocheltijdschriften lenen waaronder Die Magie. Voor de oorlog was dat het beste goochelblad dat er te krijgen was. Van Koopmans leerde Bob dat manipuleren mooi was, maar dat de mensen hoofdzakelijk maar één ding wilden en dat was lachen. ‘Dan wordt het goochelen een stuk eenvoudiger’, zei hij, want kijk maar eens goed naar de mensen als ze lachen: dan sluiten ze hun ogen en dan kun jij dus rustig je gang gaan.”
“Koopmans introduceerde me ook als 13-jarige jongen bij Ring Burgersdijk. Dat was een clubje Haagse amateurgoochelaars uit de gegoede kringen. Nu moet je weten, Burgersdijk zelf was nogal op titels. Kregen we bezoek op de Ring, dan stonden we allemaal keurig op een rijtje en Burgersdijk stelde ons dan inclusief titels en bellen voor, zo van: ‘Mag ik u voorstellen, dit is meester zus en zo, dit is notaris die en die dan is prof. Huppeldepup. Op een gegeven moment belandde hij bij Levi Elten, een banketbakker. Deze nam snel zelf het woord en sprak: ‘Aangenaam., Levi Elten, emeritus patissier!’ ”
Okito
Toen Bob 13 jaar was, gaf de beroemde Okito een reeks theatervoorstellingen in de stad. Regelmatig toog Bob, gewapend met de toneelkijker van zijn moeder en een aantekenschrift naar deze shows. Vanaf de eerste rij hield hij alles scherp in de gaten: niets ontging hem. Op een gegeven moment was Okito uitgenodigd voor de koffietafel bij Koopmans; de jonge Driebeek was er ook. In spanning wachtte men af. Toen ging de bel, de deur zwaaide open en daar stond de grootmeester. Vrijwel onmiddellijk zag hij Bobje zitten en zei tegen Koopmans: “Hé, dat is dat rotjoch dat altijd op de eerste rij met een verrekijker naar me zit te kijken.” Later zijn Okito en Aenigma goede vrienden geworden. De Chinese show van Okito bevindt zich compleet in de privé-collectie van Driebeek. Ook heeft Bob de show al eens volledig opgevoerd.
Leiden
Bob ging rechten studeren in, uiteraard, Leiden. Althans, dat was de bedoeling. Meester in de rechten werd hij echter nooit, wel meester in de “linke” zoals hij zelf vaak placht te vermelden. Hij hield zich het liefst bezig met de geneugten des levens: goocheltoeren uitvinden, zich overgeven aan Bacchus en practical jokes bedenken en uitvoeren. Hij werd een van de oprichters van Het Leids Studentencabaret. Ook verwierf hij zich een hoge status als sociëteitsbestuurder. Gortdroge wetboeken pasten eigenlijk niet in zijn ongebreidelde natuur. Alhoewel, als je er een goocheltruc mee kon uithalen… In deze sociëteitsjaren kon Bob zich ontwikkelen tot wat de één een “bon vivant” noemt en de ander als “enfant terrible” beschouwt. Feit blijft dat Driebeek inmiddels een meester is in het maken van conferences, die niets of niemand ontzien. De doktersscene van Fons Jansen is bijvoorbeeld van zijn hand. Voor Wim Kan heeft Bob grenzeloze bewondering. Men heeft Driebeek wel eens de Wim Kan van de goochelwereld genoemd. Bob wil daar niets van weten: Kan was veel beter. Toch is het zo dat Bob iets kan wat Kan niet kon…
Vooral tijdens congressen waren zijn frivole streken niet van de lucht. Tijdens één van de nationale congressen waren de congressisten ondergebracht in o.a. restaurant Gooiland. In het holst van de nacht, toen iedereen allang sliep, zette Bob het hele hotel op stelten door in pyjama, op het hoofd een brandweerhelm, met een loeiende handsirene door de gangen te hollen en te roepen: “Brand…brand…brand!” En om de brand te “blussen” tracteerde hij na afloop de verschrikte goochelaars op een borreltje… Wat dacht u van de grap uitgehaald met o.a. Fred Kaps tijdens een congres ergens in de Achterhoek? U weet dat “geld moet rollen en drank moet vloeien”, maar niet iedereen is tegen die rondjes van Bob bestand. Zo was er een goochelaar uit Rotterdam en die was inderdaad volkomen lam. Hij kon niet meer op of neer, laat staan heen en weer. In de lobby van het hotel stond een groot biljart. Dus op de tafel met die man! Groot wit laken erover, en de brandende kaarsen erbij. En dat alles vastleggen op de gevoelige plaat. Om zes uur ’s avonds werden de terugkerende congressisten proestend geconfronteerd met dit snurkende lijk…
Of de grap op een Utrechts congres? Fred Kaps had ’s middags problemen gehad met de verkeerspolitie. Zijn auto stond verkeerd geparkeerd of zoiets. Driebeek en Truxo (Jelle Urk) hadden op een naburig politiebureau uniformen en petten geleend in ruil voor een paar vrijkaartjes voor de gala. Ze hadden het plan om verkleed als agenten Fred Kaps te gaan arresteren. ’s Avonds zaten de goochelaars in café Vermeulen. Ook Bram was aanwezig. De deur zwaaide open en twee “agenten” liepen met kordate pas op Bram af. Nauwelijks waren ze halverwege of buiten hoorde men loeiende politie-sirenes en krijsende remmen. In het schijnsel van de blauwe draailichten snelden enkele echte agenten binnen. Bob en Truxo moesten onmiddellijk de uniformen teruggeven. De hoofdcommissaris had een en ander vernomen en was des duivels. En zo stonden Bob en Truxo zelf in hun hemd.
Bram
“Ik had Bram leren kennen toen ik 18 was. Bram was 14. In studio Triks liet ik hem een truc met een luciferdoosje zien. De vonk sloeg over en er ontstond een echte vriendschap tussen ons. Bram was altijd een hartelijk en betrouwbaar mens. En wat hij nooit deed, was roddelen over iemand. Als hij kritiek had op je goochelkunst, zei hij dat nooit achter je rug. Maar hij liet je ter plekke zien hoe het beter kon. Bram was opbouwend, nooit afbrekend. Als iemand tegen hem zei dat “die of die” weer had staan stuntelen op het toneel, dan zei Bram, altijd droogjes: ‘O ja? Ga jij er maar eens staan.’ Bram was ook nooit te beroerd om te helpen. Ik deed eens mee aan een concours. Toen ik op het toneel achter de microfoon stond, zag de zaal dat Bram vanuit de coulissen met mijn goocheltafeltjes kwam oplopen. Toen ze uitgeklapt waren zei ik: ‘Ja, u kijkt nu naar de slechtste goochelaar van het concours, maar wel met de best betaalde assistent!…’
Lachen kon je met Bram altijd. Ik herinner me Krasnapolsky vlak na de Tweede Wereldoorlog. Aan dat congres deden de eerste Engelsen mee. John Ramsay, Goodliffe, Francis White. Er was er ook één en die deed aan “sleeving”. Werkelijk schitterend, maar hij bleef maar aan de gang. Bij ieder tafeltje: ‘Look a coin, poef..gone’. Op een gegeven moment werd het echt vervelend en Bram zei: ‘Zullen we een geintje uit halen?’ Nu moet je weten dat Krasnapolsky een marmeren vloer heeft. We gingen vlak achter hem staan en ja hoor, daar begon hij weer: ‘Look a coin…poef gone’. Op datzelfde moment liet Bram een gulden op de tegels vallen. Verschrikt keek de “sleever” om en zei: ‘Oh, I’m sorry’. Hij bukte zich om de munt op te rapen. Op dat moment viel zijn eigen gulden uit zijn mouw, rinkeldekink op de vloer.…”
@Auteur: Jan Paymans – Informagie 4de jrg nr.1 1992