Archiefboek – Marconick (Niek Stolk) (1930-2008)

Interview – (door @Jan Paymans)

          

Tijdens een feestelijke bijeenkomst in hotel-restaurant Oud London te Zeist ontving Marconick in 1994 de Fred Kaps Award. Dit is een heel zelden uitgereikte prijs van de Fred Kapsring, de enige Nederlandse IBM Ring.

Jan Paymans interview

MARCONICK is zeker geen kleine jongen als je een paar van zijn vele onderscheidingen op een rijtje zet:

1953: NMU Rotterdam 1ste prijs;

1955: FISM Amsterdam 1ste prijs manipulatie; NMU ’s-Hertogenbosch GRAND PRIX;

1960: Parijs GRAND PRIX concours Magicus;

1961: FIRM Luik 1ste prijs Algemeen Goochelen

1976: PRIX-DJ D’Hotel.

Van de ACADEMY of MAGICAL ARTS ontving hij in 1968 voor zijn drietalige boek ‘Original Magic’ op een massief blok de marmeren handen van DAI VERNON (inclusief sigaar en kaartspel).

Hij leverde de goochelwereld honderden vondsten, trucs en bijdragen, te vinden in onder andere zijn boeken, waarvan er een aantal ook in het Japans zijn vertaald. Hij durfde in 1955 en 1961 op de FISM met KAPS te concurreren. Hij is nooit naast zijn schoenen gaan lopen en bleef gewoon de sympathieke bescheiden entertainer, goochelaar, schrijver en uitvinder die van wanten weet zoals dat heet.

De eerste beginselen van de goochelkunst leerde ik van mijn voogd JHR. WILLEM GEVAERTS VAN NULAND. Hij was hoofdofficier van de cavalerie en woonde bij ons thuis. Van hem heb ik zo’n beetje mijn opvoeding genoten want mijn vader was al lang overleden.’

(Mijn oog valt op een soort toonkast vol medailles, bekers en penningen met paardenhoofden en springende ruiters)

Mijn voogd was springruiter en had eigen paarden waarmee hij in het buitenland op concoursen sprong. Maar goochelen kon hij ook! Munten, kaarten, paddels, je keek je ogen uit.

Mijn leukste tijd was mijn diensttijd. Van 1950 – 1956 werkte ik bij de luchtmacht. In marine-termen was ik daar marconist. Zo ontstond ook mijn artiestennaam. ‘MARCONICK’. Het eerste deel van die naam MARCO verwijst naar de functie marco-nist en het tweede deel naar mijn roepnaam NICK: vandaar.

Ik zat destijds in het RAO-variété met JOOP DE KNECHT, THE BLUE DIAMONDS, JACK COLETTI, NOL KIEVIETS, RENé VAN VOOREN, PIET NOORDIJK, JOHNNY ENGELS en FRANS VAN DUSSCHOTEN. We hadden een heel variétéprogramma en daarmee trokken we door het land. In 4 jaar draaide ik zo’n 400 voorstellingen onder leiding van kapitein VAN EWIJK. Die schreef dan een vrij-vervoertje uit en we werden ‘s nachts met de bus teruggebracht naar Den Helder, Groningen et cetera ….’

Van 1960 tot 1966 heb ik gewerkt voor goochelstudio TRIKS. Ik heb veel bijdragen geleverd: kijk maar eens in de TRIKS-catalogus voor de aardigheid. Ook het vakblad moest iedere maand weer verzorgd worden. Voor de goocheltrucs zochten we in allerlei boeken. Aan de meeste trucs moesten we wat veranderen anders kregen we problemen. Zo werd bijvoorbeeld een touwtruc een lintentruc … In ieder geval mocht het eindproduct niet te veel op het origineel lijken.

Uit de SFINX en de ABRA mochten we zo bijdragen overnemen. Dat was wel makkelijk.

In de TRIKS-studio is ook het eerste illusienummer van SIEGFRIED en ROY tot stand gekomen. Die kist is toen gemaakt door KOOS VAN MOORT en VERMEYDEN. Ze hebben nog in de studio geoefend met een tijger of een panter dat weet ik niet meer precies.

Overdag demonstreerde ik goocheltrucs en ’s avonds had ik partijen. Ja, wat dat betreft is er een hoop veranderd. Toen had je zalen met mensen waar ze nog naast elkaar zaten op stoelen. Je had twéé nummers, één voor de pauze en één na de pauze. Je werkte meestal met een muzikaal duo en een conferencier. Nu zijn het allemaal loopfeesten met koude en warme buffetten. Met twee, drie orkesten eromheen met zoveel herrie dat niemand je kan verstaan. Daar moet je dan maar doorheen zien te scharrelen. Ja, het schnabbelcircuit is veranderd en teruggelopen.

Vroeger had je veel meer variété. Tegenwoordig kijkt men liever TV. In de disco’s heersen de play-backers. Ze hebben de echte zangers uitgerangeerd en ze worden nog beter betaald ook. Jongleurs kom je haast niet meer tegen. Persoonlijk heb ik veel plezier in kleinere groepen met een floorshowtje en daarna nog eens een tafel of acht waar je tussen de gangen door kunt losbarsten. Dààr heb ik veel meer plezier dan in zo’n grote hal waar je maar zo’n beetje doorheen loopt re douwen.’

PETER WARLOCK’ noemde u de ‘man with the 1000 secrets’. U droeg volgens hem meer bij tot de silkmagic dan anderen. Waarom trokken die zijden doeken u zo aan?

In het begin heb ik veel met doeken gewerkt omdat het een terrein was dat nog niet zo veel afgegraasd was. Het lag me ook wel die doeken. En de voornaamste reden was dat ze op de congressen allemaal bezig waren met kaarten en balletjes, juist dan moet je op iets overstappen als je wilt opvallen. Naast die doeken heb ik ook veel bijdragen geleverd op andere terreinen: kaarten, touw, balletjes, algemeen goochelen et cetera.’

U schreef zeker zeven boeken vol vondsten, bijdragen en trucs. Waar haalt u die creativiteit toch vandaan?

Ach, dat snap ik ook niet. Maar neem nou ‘Silks to no-man’s land’. Ik liep indertijd door de stad en zag zo’n slabak liggen. Die dingen waren toen pas uit. Ik dacht die koop ik, daar is vast iets mee te doen. Je had destijds een effect met een doorzichtige koker waar een doek uit verdween. Nou ja, het is maar een kleine stap van een slabak naar een geprepareerde doek en een pull. Het zijn toevalligheden waar ik tegenaan loop. Of het nu kaarten, munten of doeken zijn dat maakt niets uit.’

U hebt enorm veel onderscheidingen gewonnen en u werkt al zo’n 34 jaar voor lekenpubliek. Is er nou verschil tussen de smaak van lekenpubliek en de smaak van concoursjury’s?

Ach, goochelaars kijken met andere ogen. Ze letten op de techniek. Het publiek let meer op entertainment. Je zal van het publiek geen applaus krijgen op een mooie sigarettengreep. Van goochelaars waarschijnlijk wel.’

Wat is dan in het licht gezien de waarde die je aan die onderscheidingen mag toekennen?

Voor jezelf is het natuurlijk de bekroning van de moeite die je ervoor hebt gedaan om een nummer in elkaar te zetten. Verder is het wat ingewikkeld: een concoursnummer kan voor lekenpubliek een topnummer zijn maar dat hoeft niet altijd zo te zijn. Omgekeerd kan een topnummer voor lekenpubliek geen concoursnummer zijn, of juist wel. Eén ding is wel duidelijk: de bekendheid die je krijgt als je een GRAND PRIX gewonnen hebt, leidt ertoe dat je veel gevraagd wordt. Het is net als bij zwemmen of autoracen: de winnaar wordt bejubeld maar de vent die éénhonderdste seconde later binnenkomt die kennen ze niet meer. Dat is sneu maar dat is op die congressen ook heel dikwijls. Naast de concoursen is er nog een andere weg naar de top. KEN BROOKE en PAUL DANIELS hebben nooit een GRAND PRIX gehaald. Zij hadden een harde leerschool via de straat, de nachtclub en de grote theaters. Ook zij hebben de top behaald in de goochelarij.’

Laatste vraag: Wat was in het verleden uw favoriete goochelclub?

Oh, dat was de donderdagavondclub gehouden in het ‘Brouwers Wapen’ op het Rembrandtplein. KOOS VAN MOORT, TED BIET, EDDY TAYTELBAUM, TONNY VAN DOMMELEN, CORVELO, JO NAS en ik troffen elkaar daar op donderdagavond. Het was een leuke tijd, we goochelden heel wat af. Maar toen is het een beetje verwaterd. Mensen kregen ruzie; bleven weg. Toen kwamen er nog maar drie. Ach ja, zo gaat dat. Jammer, jammer …..’.

@Auteur: Jan Paymans – Hocus 11de jrg nr. 3 1988